woensdag 2 maart 2011

monoloog

De jongen zat voor een groot schilderij. Op het schilderij was een zwartharig meisje afgebeeld met een rood jurkje aan dat wapperde in de wind. Ze stond op een klif gelukkig te lachen met haar armen in de lucht alsof ze elk moment met de wind mee kon waaien. “Amelia, je bent kwijt.” De jongen zat in kleermakerszit voor het schilderij. “Sinds je op die boot stapte ben je niet meer teruggezien en nu ben je dus kwijt. En ik probeer je te zoeken maar hoe verwacht je dat ik je ooit kan vinden als ik mijn eigen sleutels niet eens kan vinden. Hoe kan ik dan jou vinden, midden op zee. Misschien wil je wel niet gevonden worden. Of misschien ben je met de wind meegevlogen maar werd je op een gegeven moment te zwaar dus liet de wind je vallen en verdronk je in de groenblauwe zee tussen de vissen. Als dat zo is hoop ik dat je blij bent, een feestje geeft en alle mensen uitnodigt van wie ooit gehouden werd. Het zou leuk zijn als Elvis dan komt met green appel Martini’s. Weet je nog die keer dat we dansten op muziek van Elvis? Het was in dat kleine kroegje en sluitingstijd was allang geweest maar wij stonden nog op de bar te dansen. We waren dronken van de groene appel Martini’s. De barman vond het allang best als we maar gewoon betaalden, hij had niks om voor naar huis te gaan. Wij hadden ook niks om voor naar huis te gaan omdat wij elkaar hadden en we alleen maar wilden zijn waar we allebei waren.” De jongen nam een adempauze en ging met zijn rug tegen het schilderij zitten. “Amelia, ik heb je gezocht maar de zee is te groot. Ik heb gekeken waar ik kijken kon maar de kans is groot dat als ik ergens ben waar jij bent geweest dat je dan allang weer weg bent. Op zee ben je nooit op de zelfde plaats. Je dobbert altijd ergens heen ook al zou je dat niet willen. De groenblauwe golven dragen je elke keer weer ergens anders heen vooral als je geen richting aan geeft. En jij bent het soort meisje dat nooit een richting aan geeft. Hoe dan ook, ik kan mijn portemonnee niet eens vinden laat staan de vrouw van wie ik houd.
En weet je, Amelia, ik heb een baantje gevonden. Omdat ik niks meer heb om voor thuis te blijven. En ik heb andere redenen gevonden om het huis uit te gaan. Omdat ik niet thuis wil zijn als jij daar niet bent. Ik heb vele manieren gevonden om mijn tijd te verdoen zonder dat ik die tijd nuttig besteed. Ik heb mensen gevonden die blijven, maar ook mensen die weggaan. Jij valt onder die laatste categorie. Dat had ik moeten weten de eerste keer dat je weg ging maar omdat je terug kwam zette ik je altijd weer bij de eerste categorie. Ik heb ook nieuwe manieren gevonden om oude leugens te vertellen. Leugens voor mensen die vragen stellen. ‘Amelia komt wel terug ze is gewoon weer een tijdje weg. Amelia is niet weg ze zit gewoon thuis maar ze is een beetje ziek.’ Natuurlijk gelooft niemand me. Want ze weten het allemaal. Amelia is kwijt, ergens op zee.”
De jongen stond op en keek het meisje op het schilderij recht aan. “Ik heb gewoon een plaats nodig waar ik heen kan gaan. Een plaats waar ik me kan verstoppen. Maar ik kan niet naar een plaats op zee. En Amelia weet je, als ik dit schilderij niet had, had ik zo geloofd dat je nooit echt bent geweest. Gewoon een verbeelding, een droom die tot leven kwam en waar ik te lang in bleef hangen omdat het de mooiste droom was die ik ooit had. Misschien lag ik wel in het ziekenhuis in een coma en droomde ik over jou. Misschien is dat nog steeds wel zo, ik sluit niks uit. Maar als ik wakker wordt en ik wil op zoek naar jou, op zoek naar mijn Amelia, en ik kom haar tegen hoe weet ik dan dat zij het is. En hoe weet ik dan zeker dat ze niet bij me weg gaat, dat ze niet net als jij kwijt raakt, kwijt op zee. En hoe verwacht ze dan dat ik haar terug kan vinden als ik niet eens mijn eigen sleutels kan vinden?”