Mijn leven begon op de dag dat de regen zo hard viel dat er op straat miniatuur rivieren ontstonden. Ik wil niet beweren dat ik op die dag geboren werd maar dat was wel de dag dat mijn leven begon. Vaak begint je leven veel later dan de dag dat je geboren wordt. Sommige mensen beginnen pas op de helft. Sommige mensen beginnen helemaal nooit. Ik begon wel. Mijn leven begon op de dag dat er miniatuur rivieren ontstonden op straat en op de dag dat het jongetje van de buren op een luchtbedje op die rivieren door de straten voer. Mijn leven begon op de dag dat de buurvrouw haar eeuwig geopende ramen sloot zodat de liedjes van Spinvis niet meer konden ontsnappen. Mijn leven begon op de dag dat ik voor het keukenraam zat en honderdduizend regendruppels zag vallen op het zorgvuldig gemaaide gras van onze achtertuin. Aan de telefoon sprak mijn moeder in haar beste Engels met een slechte uitspraak tegen mijn tante die sinds twee jaar in Schotland woonde en blijkbaar geen Nederlands meer kon spreken. Er was paniek in mijn moeders stem te horen. Mijn vader die elk moment thuis kon komen van zijn baantje als nachtbewaker bij het museum, was nog in de gelukkige waan dat alles oke was.
Mijn leven begon op de dag dat mijn zus besloot een eigen leven te beginnen en het mijne te verlaten. Ik was wakker geworden van een krakend stuk hout van mijn vloer. Ik hield mijn ogen gesloten en probeerde te doen alsof er niks aan de hand was. Misschien zou dat monster dan wel denken dat er niemand was en weer weg gaan. De voetstappen kwamen dichterbij en een aanraking op mijn wang volgde. Een zachte hand streek over mijn gezicht. Niet de hand van een eng harig monster met puntige tanden die zo je borstkas open rijten. Een zachte hand. Maar nog durfde ik mijn ogen niet te openen. Monsters kunnen zich ook vermommen. De voetstappen verwijderden zich weer van mijn bed en toen de deur dicht viel opende ik mijn ogen. Iemand liep zachtjes de trap af en toen hoorde ik de voordeur. Ik klom mijn bed uit en keek uit mijn raam. Daar liep Annabel met een grote rugzak. Ik hield mijn hand op het glas van het raam en hoopte dat ze nog om zou kijken, me zou zien en mee zou nemen in haar grote tas. Ik zou daar nu nog wel in passen. Maar ze keek niet om. Ze verdween de hoek om. Nog even zag ik door een paar niet zo heel dichtbegroeide bosjes hier en daar wat blonde plukken maar ineens was ze weg. En toen begon de regen.